Dit hoofdstuk mag vermenigvuldigd worden en uitgedeeld, mits de auteur en bronvermelding wordt genoemd. https://hetverscholenland.nl | wendy@differentperspective.nl | Wendy Ebus
| 2 | Kijken met je hart
‘Nou dahag, dahag allemaal, tot de volgende keer!!’
Ranonkel zwaait nog een laatste keer naar alle bloemen en keert zich weer om, om Sterre en Guldenroede te volgen. Die twee waren al vertrokken, nadat ze alle bloemen nog een keer hadden bedankt.
Het is donker geworden en de maan staat al aan een wolkenloze hemel.
Ranonkel volgt het zachte lichtschijnsel vóór haar, dat van de parelmoer vleugels van Sterre komt.
Sterre dankt haar naam aan haar vleugels: als er licht op valt dan glanzen en sprankelen haar vleugels alsof er duizenden kleine sterretjes op zijn geplakt.
Net als de vleugels van een libelle in het zonlicht zo ongeveer zagen de vleugels van Sterre eruit: blauw en groen zoals de zee, met een zacht glinsterend waas van licht erover.
Sterre loopt rustig, haar lange kastanje bruine haar hangt los op haar rug en haar vleugels zijn half uitgevouwen. Ze is heel tevreden. Ze glimlacht zachtjes voor zich uit en haar mooie groene ogen stralen. Wat zal koningin Leliehart blij zijn met deze nieuwe voorraad blije-bloemen-korrels! Ze waren namelijk bijna door hun laatste potjes heen, na die lange en koude winter van afgelopen jaar. Maar dit prachtige voorjaar heeft iedereen de lange koude winterdagen doen vergeten; elke dag schijnt de zon een beetje krachtiger en de bomen hebben bijna allemaal weer een prachtige heldergroene bladertooi.
Sterre kijkt even om om te zien waar Ranonkel blijft. Ze glimlacht weer: het was Ranonkel’s eerste keer en ze heeft zich erg goed van haar taak gekweten vandaag.
Guldenroede loopt zachtjes in zichzelf te zingen.
Zij is een elf die altijd voor iedereen klaar staat maar die nooit op de voorgrond aanwezig is.
Net als Sterre is zij meestal de rust zelve.
Met haar zachte melodieuze stem troost ze vaak een verdrietige elf en met haar hartelijkheid en wijsheid kan ze iedereen die dat nodig heeft opbeuren.
Guldenroede is net zo lang als Sterre, met kort krullend bruin haar dat bij elke stap op en neer danst. Ze heeft goud bruine ogen die recht door je heen kunnen kijken en een glimlach die iedereen blij kan maken.
Ranonkel is ook een bloemenelf maar een stuk jonger en kleiner dan Sterre en Guldenroede.
Ze heeft een flinke bos zwarte krullen die altijd alle kanten uitdansen en die ze tevergeefs achter haar puntige elfenoren probeert te steken.
Ze heeft een vrolijk en ietwat ondeugend gezicht: wanneer je haar ziet dan weet je al dat dit een elf is die haar mond niet snel zal houden en die graag dingen onderneemt. Ze beweegt snel en lenig en haar helder blauwe ogen staan altijd nieuwsgierig en onderzoekend. Als ze boos is dan schieten haar ogen ijsblauwe vonken en als ze verdrietig is dan lijken haar ogen gevuld met zachtblauwe parels.
Maar als ze lacht, en dat doet ze vaak en hartelijk, dan komen er kuiltjes in haar wangen en stralen diezelfde ogen in een helder blauw.
Ranonkel is vaak in het bos te vinden van het Verscholen Land; ze houdt heel veel van de natuur en de dieren en alle dieren in het bos zijn dol op haar.
Ranonkel haast zich om bij de andere twee te komen en al snel naderen ze de rand van het bos. Nu wordt het moeilijker: ze moeten tussen de bomen door hun weg naar het Verscholen Land terug vinden. Vanochtend hebben ze hier gelopen terwijl de zon al volop scheen, maar nu schijnt alleen de maan en ze kunnen ze bijna niets meer zien van het pad dat ze die ochtend hadden genomen.
Omdat Sterre wist dat ze in het donker de weg terug moesten kunnen vinden, had ze op de heenweg een spoor achtergelaten van allemaal elfenkristallen op hun weg.
Elfenkristal, dat door gewone mensen ook wel Labradoriet wordt genoemd, glanst en schittert namelijk in prachtige groen en blauwe kleuren, zodra er ook maar het kleinste ietsepietsie beetje licht op valt.
Zelfs met niet meer dan het licht van de vleugels van Sterre, zouden ze de Labradoriet kristallen nog terug vinden en konden ze weer de weg naar huis terugvinden.
Tenminste, dat was het plan.
‘Zie jij al iets?’ vraagt Ranonkel aan Sterre. Ook Guldenroede loopt zoekend op en neer langs de bosrand.
Ze weten toch alle drie zeker dat ze hier ergens de laatste elfenkristal hadden neergelegd, zodat ze de ingang van het bos zouden vinden.
‘Nee, hier ligt ook al niets’, zucht Sterre.
Ze wil het niet laten merken aan de andere twee elfen, maar ze wordt toch ongerust. Het lijkt wel of de elfenkristallen zijn verdwenen!
Ze is ook al een paar keer een stukje het bos ingelopen, net zo ver dat ze de andere twee elfen aan de rand nog kan zien. Maar ook daar heeft ze geen enkele kristal zien oplichten.
Ranonkel gaat zitten op het mos, onder aan een grote eik. Ze is moe, en ook een beetje bang.
Verdrietig laat ze haar hoofd een beetje hangen; vanochtend was ze al heel vroeg wakker geworden, ze was zó blij en opgewonden geweest bij het vooruitzicht van de reis naar de klaprooswei. Maar nu wil ze niets liever dan veilig en wel in haar eigen bed liggen in het Verscholen Land.
Ze zucht diep.
‘Wat gebeurt er eigenlijk als we de weg niet terug vinden vannacht?’, vraagt ze dan met een trillende stem. De andere twee elfen kijken elkaar aan en lijken allebei bezorgd.
‘Tja, euh….’, Sterre wil Ranonkel niet ongerust maken, maar ook haar hart krimpt ineen van angst bij de gedachte dat ze de weg terug niet kunnen vinden.
Ze weet dat het ooit al een keer eerder is gebeurd dat elfen de weg naar huis niet meer hebben terug gevonden.
Maar ze weet niet wat er met hen is gebeurd, dat weet eigenlijk niemand….
Sterre vermant zich.
‘Kom op, we laten de moed niet zakken. Laten we even gaan zitten en nadenken wat we nu het beste kunnen doen’, zegt ze kordaat.
De daad bij het woord voegend, laat ze zich naast Ranonkel op het zachte mos zakken, neemt Ranonkels hand bemoedigend in de hare en sluit haar ogen.
Ze denkt diep na.
Wat had Koningin Leliehart ook alweer tegen haar gezegd toen ze de allereerste keer op blije bloemen energie verzameltocht was gegaan?
Ze denkt diep na en langzaam verschijnt het mooie en ernstige gezicht van Leliehart voor haar geest.
‘Sterre, wat ik je nu ga vertellen is belangrijk, maar ik wil dat je hier alleen met anderen over praat, wanneer het echt niet anders kan’.
Sterre herinnert zich dat ze bij deze woorden een angstige kriebel door haar buik voelde gaan. Zó ernstig is Koningin Leliehart bijna nooit.
Toen had Koningin Leliehart Sterre over Groenworg verteld.
Natuurlijk had Sterre al eerder gehoord over Groenworg en van zijn gemene plannen om de natuur, de dieren en de elfen van de aarde te laten verdwijnen.
Hoe hij de mensen daarvoor gebruikt, door ze ’s nachts in hun dromen stiekem te bezoeken. Hoe hij plannen smeedt om de mensen nóg meer huizen en fabrieken te laten bouwen. Hoe hij de vrolijkheid bij de kinderen laat verstikken, door ze allemaal computerspellen te geven waarin het altijd oorlog is.
Hij was overal aanwezig, vertelde Leliehart, maar niemand had hem ooit echt gezien.
Een rilling loopt weer over Sterre’s rug als ze aan die woorden denkt.
Brrr, het lijkt wel of Groenworg een boze geest is, die iedereen bang, of wreed, of harteloos maakt.
Leliehart had verteld dat Groenworg een supergrote hekel aan bloemen had, maar de allergrootste hekel had hij aan…juist, aan klaprozen! Juist omdat ze zo vrolijk zijn en zo prachtig felrood kon hij ze niet uitstaan!
Bloemen maken mensen namelijk blij, had Leliehart verteld, en bloemen herinneren mensen, waar ze ook zijn, aan de natuur. Of de bloemen nu in de tuin staan, in de berm langs de weg, in de winkel of thuis in de vaas, ja, zelfs op een foto: mensen worden altijd blij van bloemen, omdat ze dan ergens diep in hun hart weer weten hoe mooi en belangrijk de natuur is.
Nou, en dat was precies wat Groenworg niet wilde!
En aan de blijde bijenstuifmeel-korrels van de klaproos had hij een nóg grotere hekel. Die konden namelijk planten en dieren beter maken.
En dat vond Groenworg helemaal niet goed: hij wilde juist dat alle natuur zou verpieteren en uitsterven.
Dus, vertelde Leliehart toen fluisterend, op dagen dat de elfen op weg gingen om klaproos energie te verzamelen, lag Groenworg op de loer. Hij sloop achter de elfen aan, wanneer ze overdag hun weg door het bos zochten. En telkens als de elfen bij een splitsing in de weg een elfen kristal plaatsten, zodat ze ’s avonds zouden weten welk pad ze terug moesten nemen, kwam Groenworg en verstopte het kristal. Soms maakte hij ze zelfs kapot.
Als Sterre daaraan denkt, springen er tranen in haar ogen. Nee, dat zal toch niet gebeurd zijn! Die kristallen zijn haar vriendjes!
Ze dwingt zichzelf daar niet aan te denken en probeert zich te herinneren wat Leliehart nog meer had verteld.
Ze denkt lang en diep na, en op haar voorhoofd verschijnt een diepe denkrimpel.
Ze zit zó stil, dat Ranonkel denkt dat Sterre in slaap is gevallen.
Zelf is ze nu zó moe, dat ze echt zit te knikkebollen. Ook Guldenroede zit stil en gaapt zo nu en dan achter haar hand. Ze weet dat de situatie niet zo rooskleurig er uit ziet maar ze vertrouwt op de wijsheid van Sterre.
Sterre had al voor hetere vuren gestaan, toch?
Ook Guldenroede begint, vol vertrouwen dat Sterre ervoor zal zorgen dat ze weer thuis komen, langzaam maar zeker weg te doezelen.
‘Juist!!’.
Sterre roept het bijna en Guldenroede en Ranonkel schieten in één klap rechtop.
‘We moeten met onze andere zintuigen gaan kijken, als we onze ogen niet kunnen gebruiken!’.
Sterre struikelt bijna over haar woorden, zo snel wil ze het vertellen.
‘Zintuigen?’ zegt Ranonkel verwonderd, ‘Wat zijn dat? En kijken doe je toch alleen met je ogen?’.
Ze begrijpt er niets van, maar haar hart wordt al lichter, omdat Sterre een oplossing lijkt te hebben gevonden.
Sterre begint hen geduldig uit te leggen wat koningin Leliehart haar destijds heeft verteld.
‘Met onze ogen zien we en met onze oren horen we. We kunnen ruiken met onze neus, proeven met onze tong en voelen met onze handen.
Onze ogen, oren, neus, tong en ook onze handen en voeten, dat noemen we onze zintuigen.
Nou, als je je ogen niet kunt gebruiken omdat het te donker is, dan moeten we onze andere zintuigen gebruiken om thuis te komen.
Maar wij Elfen hebben nóg een ander, heel groot, mooi zintuig, net als de mensen kinderen, dat we ook heel goed kunnen gebruiken’, zegt Sterre en ze kijkt Guldenroede afwachtend aan.
Guldenroede denkt even na.
‘Ons hart!’ roept Guldenroede dan, ‘wij kunnen kijken met ons hart! Ons hart kan ons naar huis leiden, nietwaar Sterre?!’.
‘Juist,’zei Sterre en ze straalt helemaal, zo blij is ze dat ze alles weer weet wat Koningin Leliehart haar heeft verteld.
‘Het Verscholen Land is ons thuis. En daar is alles en iedereen waar wij van houden. Dat kunnen we altijd voelen in ons hart.
Dus als we nu gaan voelen en luisteren naar wat ons hart ons vertelt, en vertrouwen op onze andere zintuigen, dan wijst ons hart ons de weg naar huis’.
Sterre legt uit aan de verbaasde Ranonkel dat als je ergens van houdt, dat er dan een onzichtbaar dun gouden koordje uit jouw hart naar diegene of datgene loopt waar je van houdt. Ze verteld dat hoe meer je van alles houdt, hoe meer gouden draadjes er uit je hart lopen. Soms houdt een elf zoveel van andere elfen, dieren en de natuur dat er een brede gouden lichtstraal uit zijn hart lijkt te lopen.
Ranonkel sluit haar ogen en denkt aan het Verscholen Land en aan haar beste vriend, Pluis.
Ze voelt haar hart warm worden en zonder dat ze het merkt, draait ze zich om en kijkt verlangend in een bepaalde richting naar het bos.
Ook Sterre en Guldenroede sluiten hun ogen en concentreren zich.
Guldenroede kan bijna het hoge tinkelende lachen horen van haar zus Goudkoren en ze draait haar gezicht in de richting van het geluid.
Sterre ziet opeens het mooie gezicht van koningin Leliehart vóór zich, terwijl haar ogen dicht zijn. Koningin Leliehart wenkt haar en zonder haar ogen te openen staat Sterre op en draait zich naar Leliehart toe.
Dan opent Sterre haar ogen en ze ziet dat Ranonkel en Guldenroede dezelfde kant uitkijken.
Opgelucht lachend zegt Sterre: ”Kijk, we kunnen wel niets zien met onze ogen, maar ons hart wijst ons de weg!
Laten we voorzichtig het bos ingaan en goed onze oren en handen gebruiken.
En als we even niet weten of we nog goed lopen, dan doen we weer, net als nu, onze ogen dicht en dan denken we aan thuis. Dan weten we telkens welke kant we moeten uitgaan.’
Zo gezegd, zo gedaan. Langzaam gaan de drie, met de potjes in hun manden, op weg. Het is ondertussen echt donker geworden en de maan staat alweer een stukje hoger aan de hemel.
Voorzichtig lopen ze stap voor stap, zonder veel te kunnen zien, dieper en dieper het bos in. Nou, dat is bést wel dapper, want het bos is uitgestrekt en ze kunnen heel makkelijk verdwalen.
Maar hun vertrouwen in de liefdevolle lijntjes met iedereen waar ze van houden is groter dan hun angst.
En het grappige is dat ze geen enkele keer struikelen of tegen een grote boom opbotsen.
Terwijl ze zo voorzichtig verder lopen voelt Sterre op sommige plekken een bekende blije kriebel in haar hart.
Ze stoppen dan telkens alle drie en Sterre concentreert zich op de plek waar dat blije gevoel vandaan lijkt te komen. Dat duurt net zolang totdat ze rechtstreeks naar een plek loopt waar ze één van hun elfenkristallen terug vindt.
Groenworg heeft weliswaar elk kristal diep onder het mos of hoog in een boom verstopt, maar aan hun blijde trilling had hij niks kunnen doen.
De elfen kunnen, nu ze op hun hart vertrouwen in plaats van op hun ogen, moeiteloos elk kristal terugvinden.
Daardoor weten ze ook dat ze op de goede weg zijn natuurlijk en ze worden steeds vrolijker.
Eigenlijk lijkt het wel een soort speurtocht op deze manier, lacht Sterre stilletjes in zichzelf.
Dan zien ze in de verte tussen de bomen de lichten van hun elfenrijk en Sterre slaakt ondanks alles toch een diepe zucht van opluchting.
Ze neemt zich op dat moment voor om alle elfen te gaan leren met hun hart te gaan kijken, net zoals zij drieën dat deze nacht hebben gedaan.
Er kan dan nooit meer een elf verdwalen, bedenkt ze, want je hart kun je altijd en overal voelen, of het nu dag of nacht is.
En als je goed luistert, wijst je hart je altijd en overal de weg.